Preek van 9 november

Preek Laren 9 november 2025 – ds G. Landman

Broeders en zusters (jongens en meisjes),

Hoe bid je, wat bid je? Dat vragen Jezus’ leerlingen als ze hem zien bidden. Hij leert hun het gebed dat sindsdien altijd en overal door christenen gebeden wordt. Wij bidden meestal de langere versie uit de Bergrede, volgens het evangelie van Matteüs; net hoorde u de kortere versie volgens Lucas, het evangelie dat dit jaar op het rooster staat. Dat wilde ik eerst lezen. En daarna, 7 hoofdstukken verder, het gedeelte waar collega Benedikte drie weken geleden ook al over preekte; daar ga ik nu op door, met andere accenten.

De lezing gaat over de regelmaat van ons gebed: altijd bidden, niet opgeven. Het voorbeeld daarbij is een weduwe wie onrecht is aangedaan. Doe mij recht, zegt ze telkens tegen de rechter. Zoals u hoorde, treft ze het niet. Een onverschillige vent, het leed van de mensen laat hem koud, aan Gods gerechtigheid heeft hij geen boodschap. Maar ze blijft terugkomen, met dezelfde vraag: U bent toch rechter? Doe mij dan recht. Uiteindelijk zwicht hij, om ervan af te wezen, en om te voorkomen dat ze hem straks in het gezicht komt slaan. Daarmee is meteen duidelijk waarom hij een onrechtvaardige rechter heet. Maar daar gaat het niet om, het gaat bij een rechter om de uitspraak. En wat we hem tenslotte horen zeggen is: Ik zal haar recht doen. Die weduwe is net zo lang doorgegaan totdat hij dat zegt. En Jezus, die dit vertelt, zegt dan: Hoor wat de rechter zegt. Hij zal recht doen. Als zelfs een onrechtvaardige rechter zover kan komen, zal God dan geen recht doen aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen?

Dat is de boodschap: roepen tot God en volhouden, zoals die weduwe bij die aardse rechter. Doorgaan met bidden, aandringen bij God, roepen om recht, dag in dag uit, dag en nacht. Dan moet je er wel van overtuigd zijn dat God zich laat verbidden. En niet denken dat alles al vastligt, dat dit aardse leven verloopt volgens een eeuwig draaiboek in de hemel, en dat het hier op aarde allemaal al Gods wil is.

Altijd bidden en niet opgeven betekent strijdlust, dat je niet gelaten je hoofd buigt en zegt: God heeft het blijkbaar zo gewild. Jezus roept ons niet alleen op om te blijven bidden en dat vol te houden, te blijven vechten, erin te blijven geloven; Hij leert ons ook wàt te bidden, o.a.: Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde.

Die bede (die Lucas niet heeft, Matteüs wel) heeft nogal eens misverstand gewekt. Vooral omdat het erg lijkt op de bede van Jezus zelf in Getsémané, waar Hij vraagt of dit lijden Hem kan worden bespaard. Daar zegt hij achteraan: toch – niet mijn wil, maar uw wil geschiede. Hier is Gods wil bekend, namelijk Gods opdracht aan Jezus om tot het einde toe vol te houden en niet weg te vluchten als het op hemzelf afkomt. Zijn taak om bij de mensen te blijven, hun lot te blijven delen, tot het uiterste. Als hij dan bidt: Uw wil geschiede, betekent dat: ik weet wat U wilt; en al zie ik er tegen op, laat het toch gebeuren. Zo is ‘Uw wil geschiede’ de aanvaarding van een bekende, duidelijke taak. Het is een gebaar van overgave.

Maar in het Onze Vader betekent “uw wil geschiede” iets anders. Hier staat Gods wil niet tegenóver mijn wil zoals bij Jezus in Getsémané. Hier houdt het houdt juist mijn bereidheid in, om mijn wil in overeenstemming te brengen met Gods wil. Gods wil die in de hemel al geschiedt, maar op de aarde nog veel te weinig – dat die wil nu alstublieft ook op aarde zal geschieden. Dáár bid je om.

Dat is heel anders dan berustende overgave. Allerlei aardse omstandigheden die helemaal niet weerspiegelen wat God met zijn aarde wil, daar berust je niet in daar vecht je tegen. Als we Jezus zien strijden tegen ziekte en ellende, schuld en zonde, uiteindelijk tegen de dood; dan weten we dat God al die dingen niet wil, integendeel: waar ziekte en zonde, schuld en dood worden bestreden, daar breekt Gods koninkrijk zich baan. Daarom bidt de Nieuwe Bijbelvertaling: Laat uw wil gedáán worden op aarde, zoals in de hemel.

De bede “uw wil geschiede” volgt direct op “uw koninkrijk kome”. Gods Koninkrijk, waar onrecht en lijden overwonnen zijn. Met het oog dáárop bidden wij: Laat uw wil gedáán worden op aarde, zoals in de hemel. Dat wij daaraan meedoen. In de hemel is dat Koninkrijk al zichtbaar, laat het nu ook op aarde zichtbaar worden. Als we dáár om blijven bidden en niet opgeven, dan houdt dat van onze kant een vastberadenheid en een volharding in – dat wij onze wil afstemmen op die van God.

Het betekent overigens niet dat al je gebeden worden verhoord; wel dat je krijgt wat je nodig hebt om jouw leven betekenis te laten krijgen voor Gods Koninkrijk. Daarmee eindigt het gedeelte van Lucas waarin die kortere Onze-Vader-tekst aan bod komt; bid en er zal je gegeven worden, namelijk de heilige Geest. Die je laat zien wat God in deze situatie van je vraagt, hoe je dat moet aanpakken; de Geest die je ook duidelijk maakt welke hulp je krijgt, die je daarbij soms onverwachte medestanders laat vinden. En die door dit alles je de kracht en de moed geeft om erin te blijven geloven.

Dat wij in onze omstandigheden, in onze wereld, in onze tijd, geloven in dat rijk van liefde en recht, ook al zien we er nog zo weinig van. Zoals die weduwe er nog niets van terecht zag komen, maar ze hield vol. En Jezus vraagt daarbij: zal straks de Mensenzoon dit geloof op aarde vinden? Dit vertrouwen, deze vasthoudendheid?

Geloven is geen houding van gelatenheid of berusting; maar van strijdbaarheid, vechtlust. Dag en nacht God vragen naar de komst van zijn Rijk. En intussen ieder teken van zijn Rijk begroeten, want we hoeven het niet allemaal zelf te doen, Goddank niet.

Over die dank heeft Paulus het, daarom heb ik zijn oproep er bij gelezen. Laat de Heer uw vreugde blijven; ik zeg u nogmaals: wees altijd verheugd! Wees niet bezorgd, maar vraag aan God wat je nodig hebt en dank hem in al je gebeden. Dus niet alleen je verlanglijstje indienen bij de hemelpoort, maar altijd beginnen met vreugde en dankbaarheid. Zoals het Onze Vader zelf begint met loven en prijzen, en daar ook weer mee eindigt: want aan U behoort het koningschap, de macht en de majesteit, tot in eeuwigheid.

Het wordt ons tegenwoordig soms moeilijk gemaakt om dankbaar te zijn. Hoeveel we ook hebben, de reclame schreeuwt ons toe dat er nog zoveel mooiers en beters (en duurders) bestaat; en nu heeft de buurman of buurvrouw een BMW aangeschaft en opeens lijkt mijn Peugeot veel minder mooi. Jezelf vergelijken met anderen maakt je altijd ontevreden.

Ik heb het voorbeeld al eens verteld van een diaconale reis naar Zuid-Afrika en wat mij ervan is bijgebleven: hoe arm de mensen daar ook zijn, hoe vreselijk hun bestaan in onze ogen is, ze zijn zo blij en dankbaar en vrolijk. Zij doen wat Paulus zegt: verheug je altijd in de Heer. Ze zingen en dansen en springen van heilige vreugde. Tot onze beschaming. Dan denk je hen te komen helpen en bemoedigen – dat doe je ook, ze zijn dolblij met al onze hulp – maar uiteindelijk helpen en bemoedigen zij jou. Met hun geloof, vreugde en dankbaarheid, hun aanstekelijke enthousiasme. En dan kom je terug in ons rijke en welvarende deel van de wereld, en wat zie je: chagrijnige ontevreden mensen, overal wordt gemopperd. Zijn we zo verwend? Houd eens op met dat norse gedoe. Of met dat anti-gedoe van wij tegen zij, met ‘zij’ als bedreiging van ‘ons’. Wat een leugens. Kijk elkaar eens aan, niet bang voor wie ons bedreigen, niet afgunstig omdat die ander iets heeft wat jij niet hebt, maar kijk elkaar aan met ogen die zeggen: fijn dat jij er ook bent. Jij prachtig kind van God. En kijk om je heen, vol verwondering.

Gods daden aan ons vragen om dankbaarheid. Zijn initiatieven vragen om een antwoord. Dat wij ons steentje bijdra­gen aan gerechtigheid, vrede, en duurzaamheid, heelheid van de schepping. Bid en werk, dat heeft altijd bij elkaar gehoord. Altijd bidden tot God betekent trouwens niet dat wij aldoor aan het woord zijn, zodat God geen kans krijgt om iets terug te zeggen. Het betekent: horen naar zijn stem en ons leven daarnaar richten. M.a.w. gebed is gehoorzaamheid en overgave. Geen overgave aan de misère van de wereld, alsof God dat allemaal wil, maar overgave aan onze opdracht om in navolging van Jezus tegen die misère strijden.

Wij zoeken God in het gebed, en God zoekt mensen, om ons in te schakelen. Danken en doen. Bidden en niet opgeven. Het brengt ons niet meteen wat wij verlangen. Het verandert niet de omstandigheden. Het verandert ons, door de kracht van de heilige Geest. Zo worden kleine mensen dienaren van de grote God, gezanten van zijn oneindige liefde.

In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.